De vinnen


Vissen hebben geen poten. Die hebben ze ook niet nodig, omdat ze op het land niet kunnen ademen. In plaats van poten hebben vissen vinnen. Vissen gebruiken hun vinnen om te zwemmen, om snelheid te maken in het water en om te sturen. Niet alle vissen hebben evenveel vinnen. Sommige soorten hebben maar twee vinnen, de rugvin en de staartvin. Haaien bijvoorbeeld, hebben veel vinnen. Zij hebben een gepaarde (dus twee) rugvin, buikvin en borstvin. Verder hebben ze ook nog een staartvin.
 
Door de evolutie hebben sommige vissen bepaalde vinnen verloren of juist goed ontwikkeld. Evolutie is een moeilijk woord voor ontwikkeling. Net zoals de mens vroeger op handen en voeten liep en nu rechtop, hebben ook de vissen veranderingen ondergaan. Sommige soorten haaien hebben zulke sterke borstvinnen, dat ze daarmee op de bodem van de zee kunnen “lopen”. De rugvin van zeepaardjes is zo ontwikkeld dat die supersnel, als een soort propeller van een vliegtuig, beweegt. Hierdoor kunnen ze heel snel zwemmen en worden ze minder snel gevangen door een andere vis. Door de ontwikkelingen die vissen doormaken, wordt voor hen het leven in de zee veiliger (doordat ze sneller zijn) en aangenamer (doordat ze af en toe over de bodem kunnen voortbewegen).

Back | Top